De ‘Dreyfus-affaire’ duurde van 1894 tot 1899. De Frans-Joodse officier Alfred Dreyfus werd beschuldigd van spionage voor Duitsland en in 1894 veroordeeld op basis van valse getuigenissen. In de kranten verscheen tijdens zijn proces veel antisemitische propaganda, vooral over Dreyfus’ ‘gebrek aan loyaliteit’. Antisemitisme bleek wijd verspreid in de Franse samenleving.
Alfred Dreyfus werd uit zijn rang in het leger gezet en in 1895 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Het nieuwe hoofd van de inlichtingendienst van het leger, Georges Picquart, ontdekte echter dat Dreyfus onschuldig was: de echte spion was Ferdinand Esterhazy. De legerleiding wilde hier niet van horen en bracht zelfs valse documenten naar buiten om Dreyfus’ schuld te bewijzen. Picquart werd zelf ontslagen en gevangen gezet. Uiteindelijk werd Dreyfus in 1899 vrijgelaten en in 1906 achteraf vrijgesproken en hersteld in de rang van majoor. Dreyfus werd in 1908 neergeschoten door de journalist Louis Grégori in Parijs, mogelijk als gevolg van antisemitische propaganda in de media.